De woning van Lut-naants Antone
dinsdag, 05 februari 2008 17:51
De woning van Anton Menkehorst.
Onderstaand verhaal is een ooggetuigen verslag van een bezoek aan de woning van Anton Menkehorst en Dieke ten Thije rond 1920.
Op zondagmiddag ging ik vaak met mijn moeder op bezoek bij het echtpaar Anton en Dieke Menkehorst, dat een houten huis bewoonde aan wat nu genoemd wordt de Morgensterweg. Zelf noemden ze het huisje de keet. Ik noemde het huis, toen ik nog niet zo goed kon praten het mooie huus.
Als je door de deur het huis inging kwam je in de woonkeuken. Direct aan de rechterzijde was een gangetje, bij de ingang stond een emmer met water voor dagelijks gebruik. Het water kwam uit de put voor het huis.
Aan de rechterkant waren banken aangebracht, waarop keuken-en eetgerei stond en waar ook levensmiddelen waren opgeslagen. Liep je in de keuken vanaf de voordeur rechtdoor ,voorbij een tweetal stoelen, welke daar nog net konden staan, dan was aan de rechterhand de deur naar de slaapkamer en rechtuit kwam je op een kleine deel (delke), waar ook enkele noodzakelijke voorzieningen waren.
Aan het huis was een varkenshok gebouwd, want ze mesten een varken voor de slacht. Tegen het raam in de keuken stond de tafel en er omheen twee stoelen en een gemakstoel, waarin de man zat ,lut`naants Antone, dichtbij het fornuis dat aan de buitenmuur een plaats had gekregen. Tegen de achtermuur was een grote kast met linnengoed en zondagse kleding geplaatst en naast de kast kon nog net een klok met boogwijzerplaat zonder kast hangen. Achter de slinger was op de muur een prent bevestigd, waarop twee dames waren afgebeeld , zittend aan een tafel, ieder een dampend kopje vloeistof in haar hand en onder aan de prent stond met grote letters: de geur zegt het reeds, het is van Nelle.
Zo zag een bejaarden woning er uit aan het begin van deze eeuw.
De vrouw droeg meestal een bont katoenen jak en eens , toen ze merkte dat het jak begon te slijten, zei ze tegen de man: ik mot ok nog wal `n keer n ni`j jak hebn.
Waarop de man antwoordde: Zogauw as`n leewerik weer in de loch steet, krieg ie `n ni`j jak.
De vrouw had enkele werkhuizen in het dorp, waar zij ging schoonmaken. De man moest het varken verzorgen, hout hakken en heideplaggetjes steken voor brandstof in het fornuis.
Tijdens een ander bezoek noemde de vrouw ons de naam van een weduwe, die al aardig op jaren was en zij vertelde erbij, dat men zei , dat die vrouw kon heksen. Geleuf ie dat?, vroeg ze mijn moeder. Moeder antwoordde: Loat die niks wies mak`n. Heksen dat besteet nig, dat bint allemoal faobelkes en dee vrou is net `n mens as doe en ik. Daarmee was de kous af. Toen in 1919 de ouderdomswet van kracht werd en Dieke en Anton samen vijf gulden per week ouderdomsgeld kregen, waren ze daar oprecht blij mee. Anton uitte zich daarover eens met de woorden: Dee dat vuur mekaar hef emaakt, dee mo`w d`er vuur bedank`n op de blote knee.
Anton Menkehorst was van beroep metselaar en hij was op latere leeftijd blind.